Het is de wind mijn kind...
alle havens schutten geen wind (=niet alles levert een voordeel op)
alle havens schutten wind (=als je meedoet deel je mee in de winsten)
dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
de huik naar de wind hangen (=meeheulen - altijd andermans standpunt volgen)
de mantel naar de wind hangen (=steeds de opinie van de anderen volgen)
de wind eronder hebben (=de ondergeschikten hebben angst)
de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
de wind niet door de hekken laten waaien (=elke gelegenheid te baat nemen)
de wind van voren krijgen (=kritiek krijgen, direct gezegd worden wat er mis is)
de wind waait uit die hoek (=een mening van iemand uit een bepaalde groep/partij)
de wind waait uit een andere hoek (=de meningen/omstandigheden zijn veranderd)
die wind zaait zal storm oogsten (=wie kwaad doet, zal er uiteindelijk zelf de gevolgen van dragen)
elke bos stro waait voor de wind (=onder makkelijke omstandigheden kan iedereen welvaren of iets uitvoeren)
er de wind onder hebben (=de schrik erin hebben zitten bij ondergeschikten)
er geen doekjes om winden (=de waarheid onverbloemd vertellen)
Haagse wind (=bluf)
het gaat hem/haar voor de wind (=hij/zij heeft geluk)
het is een kwade wind die niemand voordeel brengt (=er is altijd wel iemand die van de omstandigheden weet te profiteren)
hoge bomen/masten vangen veel wind (=in een hoge positie heeft men ook veel verantwoordelijkheid)
iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
iemand om zijn vinger (kunnen) winden (=alles van iemand gedaan (kunnen) krijgen of alles mogen)
iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
met alle winden draaien (=altijd iedereen gelijk geven)
met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
om de vinger winden (=er gemakkelijk baas over worden)
Pluimen in de wind waaien (=Iets doen zonder na te denken)
tegen windmolens vechten (=tegen irreëele gevaren/zaken vechten)
voor de wind gaan (=voorspoed hebben)
Voor de wind is het goed zeilen (=Onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)
wie wind zaait zal storm oogsten (=wie ruzie probeert te veroorzaken zal zelf ruzie krijgen)
Zijn huik naar de wind hangen (=Zijn mening aanpassen naargelang de situatie)
zo de wind waait, waait zijn jasje (=iemand zonder principes, die zonder eigen mening anderen naar de mond praat)
zoals de wind waait, waait zijn jasje (=hij gaat met de heersende mening mee of telkens van mening veranderen afhankelijk van de mensen om iemand heen)
Met dank aan woorden.org
Belleman